zondag 10 december 2017

Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is jarig...

De Algemene Vergadering van de nog jonge Verenigde Naties nam in een resolutie de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aan tijdens een vergadering op 10 december 1948. De basisidee ervan is simpel: elke mens is drager van rechten, elke mens, elke mens.
De gruwelen van de Nazi-concentratiekampen (zoals dat nabij het Poolse plaatsje Jaslo) waren toen nog niet ondergesneeuwd en weggedeemsterd in de plooien van de geschiedenis. Ondertussen blijft, ondanks alles, de lijst van inbreuken tegen deze universele rechten  maar groeien, dag na dag.
Het kan nooit kwaad om onszelf telkens weer te herinneren aan deze belangrijke verklaring.  Bij zo'n verjaardag is het passend om de particulariteit, de uniciteit, de eigenheid van elke mens in de schijnwerper te plaatsen. En dichters zijn daarbij heel geschikt.
De Poolse Nobelprijswinnaar literatuur 1996 W. Szymbroska schreef vaak over grote feiten uit de geschiedenis en hun betekenis voor de gewone mensen, maar slechts sporadisch schreef ze iets over de Poolse geschiedenis. Zo'n uitzondering is dit gedicht dat voor het overige geen enkele toelichting nodig heeft. De woorden spreken voor zich.

HONGERKAMP BIJ JASLO

Schrijf het op. Schrijf op. Met gewone inkt
op gewoon papier: ze kregen niets te eten,
allen stierven van honger. Allen. Hoeveel?
De weide is groot. Hoeveel gras
per persoon? Schrijf: ik weet het niet.
De geschiedenis rondde de skeletten af tot op de nul.
Duizend en één, dat blijft altijd duizend.
Dat ene - het lijkt of het nooit heeft bestaan:
een schijnzwangerschap, een lege wieg,
een eerste leesboekje geopend voor niemand,
lucht die lacht, huilt en groeit,
een trap voor de leegte die de tuin inrent,
een naamloze plaats in de rij.

Hier werd het vlees, in deze wei.
Maar die zwijgt als een omgekochte getuige.
Zonnig en groen. Daar, vlakbij, een woud
om te kauwen op hout, zich te laven aan schors -
de dagelijkse portie landschap -,
tot men blind was. Hoog in de lucht een vogel
die over de lippen gleed met zijn schaduw
van voedzame vleugels. Kaken gingen open,
tanden klapperden op tanden.
's Nachts flitste een sikkel aan de hemel
en oogstte de broden van hun dromen.
Handen snelden toe vanuit zwarte ikonen,
met lege bekers tussen de vingers.
Aan het spit van de prikkeldraad
spartelde een mens.
Ze zongen met aarde op de lippen. Een prachtig lied
over oorlog die je recht in het hart treft.
Schrijf hoe stil het hier is.
Ja.

(uit: Bloemlezing uit de poëzie van Wislawa Szymborska, samengesteld door Jeannine Vereecken, uitgeverij Poëziecentrum, 2001, blz. 89)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten