In de klassieke kunstenopleidingen volgden de leerlingen een traject van interpretatio (vertalen; parafraseren) over imitatio (navolgen; imiteren) naar aemulatio (overtreffen). Dit klassiek romeinse schema werd herontdekt in de renaissance en werd gebruikt voor alle soorten opleidingen (schrijven; schilderen; beeldhouwen) tot begin 20ste eeuw. Maar zelfs grote meesters als Picasso of Van Gogh hernamen hun grote voorbeelden zoals Velasquez of Millet.
Ook in de poëzie merken we dat. Een klassieker in de Nederlandstalige poëzie is een sonnet van Ed Hoornik (1910-1970) dat bij Achille M. Surinx (1941) tot een parafrasering heeft geleid. Hier kan je ze allebei lezen en zelf vergelijken. Eerst Hoornik.
OP SCHOOL STONDEN ZE...
Op school stonden ze op het bord geschreven,
het werkwoord hebben en het werkwoord zijn;
hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven,
de ene werkelijkheid, de andre schijn.
Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven.
Is van de wereld en haar goden zijn.
Zijn is, boven die dingen uitgeheven,
vervuld worden van goddelijke pijn.
Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten.
Is naar de aarde hongeren en dorsten.
Is enkel zinnen, enkel botte plicht.
Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,
is kind worden en naar de sterren kijken,
en daarheen langzaam worden opgelicht.
(uit: van Herreweghen, Hubert en Spillebeen, Willy, Dingen die niet overgaan. Een bloemlezing poëzie uit Vlaanderen en Nederland 1945-1985. Uitg. Davidsfonds, Leuven, 1985, blz. 100)
Surinx alludeert heel duidelijk op het sonnet van Hoornik, maar zijn invulling van hebben en zijn klinken iets anders. Het hebben is hier het domein van de cijfers, het zijn het domein van de letters. Waar Hoornik het schoolbord gebruikt als aanzet tot zijn filosofisch getinte gedicht, vormt het bord bij Surinx de rode draad en roept allerlei schoolherinneringen op.
HET SCHOOLBORD
Hebben en zijn, ik hoorde pas
later hoe zij samen bestonden.
Cijfers en tekens wisten geen
raad met aarzeling en onbegrip.
Woorden kwamen en gingen.
Achter een grijs gordijn groeiden
verhalen vol haken en ogen.
Gedachten stonden te dikwijls stil.
Onbewogen droeg je eindeloze
sommen die me kwelden, maar
soms ook de wondere kleuren
van een meesterlijk landschap.
Als de wissers kwamen, werd
je kaal en dan door water zwart.
Alleen die zesentwintig mooie letters
bleven, zogezegd het alfabet.
(uit: Surinx, Achille M., Wat het voorstelt. Gedichten 1989-2017. Wevelgem, uitg.Aleph Press, 2017, blz. 54)