In een vorig bericht kon je kennis maken met een vers van de Nederlandse dichter Cees Nooteboom over een uil en de vele associaties die het mee kan brengen. In dezelfde recente bundel "Vos" is er nog een gedicht over een uil. Het gedicht is opgedragen aan de schilder-dichter Jan Vanriet. Deze komt in al zijn werk telkens terug op zijn Joodse roots en de trauma's van de Holocaust die zijn leven mee hebben getekend.
Het vers gaat over de onmacht én kracht van woord en beeld, van poëzie en schilderkunst in de levens van mensen. Over de veerkracht die mensen kunnen putten uit deze broze artefacten.
HET BOEK EN DE UIL
Eerst is er de onrechtvaardigheid.
Dan gaat er tijd voorbij
in verschillende werelddelen,
het huis blijft staan
zonder stemmen of stappen.
Het boek ligt er, onaangeraakt,
het wrokt, maar zachtjes,
een zomer, een winter,
een zomer.
Dan heft het boek zijn zwijgen op,
het heeft de hand gezocht die het opnam,
de ogen die het lazen,
rechtvaardigheid hersteld, stormlicht
schijnt in het andere licht van de dag,
de dichter leest de schilder die een dichter is,
hij leest van rouw en afscheid,
van Bacon en Küsnacht, hij sluit het boek
en wacht op de uil die op jacht gaat
en beter kan schreeuwen
over wat hij wil.
En het boek dat nu niet meer gesloten wordt
smeult in het vallende donker,
het leest zichzelf in het hoofd van de lezer
een langzaam vuur in de nacht.
Woorden op jacht
als een uil.
(uit: Cees Nooteboom, Vos, uitg. Koppernik, 2022, blz. 21)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten