Met één jaar vertraging (dank je wel Covid-19) viert Watou feest omdat het dorp sedert 1980 onderdak biedt aan een heel bijzonder gebeuren. Het begon als "poëziezomer Watou" en evolueerde naar "kunstenfestival" maar er was altijd de bijzondere aandacht voor poëzie. Parallel met de maatschappelijke evolutie naar een overheersende beeldcultuur is in de voorbije 40 jaar ook Watou meer en meer opgeschoven naar beeldende kunsten in interactie met het woord van de poëet.
Dat maakte dit gebeuren tot een festival als geen ander: woord versterkte beeld, woord stelde beeld in vraag, woord bleef hangen dank zij beeld en andersom.
Bewust schreef ik de laatste zin in de verleden tijd. Dit jaar kan een kanteljaar zijn . Watou dreigt te verglijden tot een zoveelste beeldende kunstenfestival dat tevens een glijmiddel moet zijn voor het toerisme. Ik denk dan aan Brugge (triënnale), Kortrijk (biënnale) en de Belgische kust met Beaufort. Tijdens het bezoek bekroop mij het idee en gevoel dat Watou zijn unieke plaats in het tentoonstellingslandschap op het spel zet. De curatoren kozen ervoor om de gedichten te presenteren los van de beeldende kunsten. In aparte kamers in het kasteel van De Lovie en in het festivalhuis zag ik lezenaars met daarop telkens een gedicht. Bij het stappen naar de nieuwe locatie 't Graafschap stonden verspreid tussen de kweekbomen ook zo'n lezenaars opgesteld.
Gevolg?
Ten eerste: ik kon als toch wel regelmatige poëzielezer het niet opbrengen om in de aparte woordkamers alle gedichten te lezen want te versnipperd en te oncomfortabel.
Ten tweede: ik zag ook bijna geen andere bezoekers halt houden bij de lezenaars waarop de losse gedichten lagen.
Ten derde: ik had achteraf niet de ervaring van één bepaald gedicht dat bleef nawerken maar ook niet van één bepaald beeldend werk dat bleef nazinderen. De 'versterking' van het beeld door het woord was er niet.
Soms spreekt met van een win-win situatie, maar hier zou ik spreken van een verlies-verlies-situatie.
Zo wordt het woord van de dichter - vind ik - geofferd op het altaar van de dictatuur van het beeld...
Zo wordt pijnlijk duidelijk hoe de dichter eenzaam staat te wachten om een klein tegengewicht te kunnen zijn voor het grote gebrul van het beeld en van de commercie.
Zo wordt de dichter hier gebruikt als een doekje voor het bloeden om de indruk te geven dat de curatoren de wortels van het festival niet vergeten zijn. Zelf vergeten ze wel dat als je bent afgesneden van je wortels, je ook niet meer gevoed dreigt te worden.
Zo wordt Watou - vrees ik - een kunstenfestival als elk ander...
Zo verliest Watou zijn eigen smoel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten