Van tijd tot tijd zal ik een beeldgedicht posten in deze reeks die ik heb gedoopt tot Ver(s)beeld. Schrijvers schrijven over één bepaald beeldend werk (schilderij, tekening, ets, sculptuur, foto) en helpen ons zo te kijken. Nu we overspoeld worden door beeldmateriaal kan zo'n vers over een beeld ons attent maken op een kunstwerk en ons zo dichter bij dat kunstwerk brengen, en misschien ook dichter bij onszelf.
Als opmaat voor deze reeks een 'klassieker' én voor het beeld (Bruegel de Oude en 'De val van Icarus') én voor het gedicht (W.H. Auden).
Het schilderij is te zien in het museum voor schone kunsten van België in Brussel. Een landschap met de val van Icarus is geschilderd midden de 16e eeuw, maar Bruegel (ca. 1525-1569) blijft boeien met dit werk. In die eeuw werd het landschapschilderij als apart genre ontwikkeld, maar in de eerste periode was er nog het voorwendsel van een verhaal nodig (een Bijbelse passage of een fragment uit de mythologie). Die scène werd dan ergens kleintjes weergegeven in een groot(s) landschapszicht. Ook de Britse schrijver W. H. Auden (1907-1973) werd getroffen door dat werk tijdens een bezoek aan het museum in Brussel en door die landschappen met een extra-laag dank zij verhalende verwijzingen.
In wat lijden is hebben ze zich nooit vergist,
De Oude Meesters: die hadden pas verstand
Van zijn menselijk belang; hoe het plaatsgrijpt
Terwijl iemand eet, een raam openzet of in de struiken pist.
Hoe, als de ouderen zich toegewijt, koortsig voorbereiden
Op de wonderbaarlijke geboorte, het alleen doorgaat als er allemaal
Kinderen zijn die het een zorg is wat moet komen, die schaatsenrijden
Op een vijver aan de bosrand:
Nooit hebben ze eraan voorbijgestaard
Dat zelfs het ergste martelaarschap zich moet voltrekken
In een uithoek, op een van die sjofele plekken
Waar de honden hun hondenleven blijven leiden en het beulspaard
Zijn onnozel kont schurkt langs een paal.
In Bruegels Icarus bijvoorbeeld: hoe alles zich zonder ijver
Afwendt van de rampspoed; het kan dat de ploegdrijver
De plons heeft gehoord, de verloren kreet,
Maar dat bracht hem niet uit zijn doen; de zon scheen
Zoals ze moest op de bleke benen die verdwenen in het watergroen;
En het sierlijk rijke schip dat iets moet hebben waargenomen toen
Wat verbazingwekkend was, een jongen die uit de hemel gleed,
Moest naar ergens toe en zeilde rustig heen.
(uit: Auden, W.H., Nee, Plato, nee. Gedichten. Keuze en vertaling Benno Barnard, Huub Beurskens, Wiel Kusters. Amsterdam, uitg. J.M. Meulenhoff, 2009, blz.65)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten