Het kunstenfestival Watou heeft sedert een aantal jaren een tweede ruime locatie op een vijftal kilometer van het dorp zelf, nl. het kasteeldomein 'De Lovie'.
Daar is dit jaar de publiekstrekker de performance van Mikes Poppe, die elke dag van de festivalzomer zit op een strandstoel op de vijver van het domein. Om de zoveel minuten knallen aan het wateroppervlak ontploffingen. Volgens het programmaboekje hoor je net voor de ontploffingen een fragment van het loopgravenlied "We are here, because we are here"... maar bij mijn bezoek heb ik dit niet gehoord. Deze missing link tussen Wereldoorlog I (toen dit kasteel plaats bood aan Britse generaals en aan gewonde soldaten) en de performance van Poppe maakt het de toeschouwer toch niet gemakkelijker: wat wil de artiest hiermee? En houdt hij een spiegel voor dat ons bestaan dat schijnbaar rustig dobbert op de wateren des levens toch niet zo veilig is? En waartoe dient kunst??? In dit idyllische kasteeldomein wordt onze verbeelding geprikkeld. Zoveel is zeker.
Verder op dit domein is het lustprieeltje
dit maal van de Belgische kunstenaar Alice Obee
die zich liet inspireren op de techniek van pojagi,
een eeuwenoude Koreaanse textielkunst.
De artieste maakte zeven pojagi,
grote textielen stoffen met daarop
door haarzelf geborduurde gedichten en
ze laat deze pojagi heel de zomer lang
overgeleverd aan weer en wind.
Ze kijkt er zelf naar uit in welke toestand
de stoffen zullen zijn op 1 september.
Zo wil ze een ode brengen aan de tijd,
aan schoonheid én vergankelijkheid.
Daarbij is in de koepel van het prieeltje een vers geschreven van de Waalse dichter Carl Norac (vertaling door Katelijne De Vuyst). Hieronder kan je dit mooie gelaagde gedicht lezen.
(eigen foto) |
EEN SPOOR IN DE SNEEUW
Vaak voelen we ons
slechts een spoor in de sneeuw,
met twee, drie woorden die op smelten staan.
Aan de rand van elk geheugen
heb je grillige schijnsels,
plassen,
glinsters.
Het geheugen lijkt vaak
op een kei die we polijsten in onze zak
en over de muren gooien
naar een zoom van ijs of de bedding van een rivier.
Eromheen, de te mulle aarde,
de vijver die een berg werd.
Het leven? Altijd klimmen.
Droog brood, maar voor de sterren.
Want de nacht is bijwijlen een weefsel
dat door de wind wordt vergeten, luister naar me,
uit je ooghoeken, luister.
Hier en nu, dat is alles,
ziehier het niets dat slingert,
het absolute dat overleeft in elke vezel van een weefsel,
of in je hand.
We vormen slechts een spoor in de sneeuw,
ja, misschien, wellicht, heel zeker,
maar we blijven voor eeuwig
het begin van een lied.
(Carl Norac)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten