Voor Ieren met enig gevoel voor literatuur en geschiedenis is de 16e juni een bijzondere dag. In de Republiek Ierland is het een feestdag. Op deze dag wordt het leven gevierd van de schrijver James Joyce alsmede de gebeurtenissen in zijn roman Ulysses, die zich allemaal afspelen op 16 juni 1904. Het is ook de dag waarop Joyce zijn geliefde ontmoette.
Op een 16e juni in 1997 werden in Noord-Ierland, in het plaatsje Lurgan, tijdens een patrouille te voet in een park, twee Ulsterse politiemannen vermoord door leden van de IRA (Iers Republikeins Leger-paramilitaire organisatie die opkomen voor één Ierse republiek los van Groot-Brittannië). De politieke vleugel van IRA is de politieke partij Sinn Fein die toen onder leiding stond van Gerry Adams.
Hiermee hebben we de noodzakelijke achtergrond voor het vers van de onlangs overleden dichter Paul Durcan (Dublin 16 oktober 1944- 17 mei 2025).
Aanleiding van het gedicht is een van de vele moorden in de aanslepende 'troubles' in Noord-Ierland waar religieuze, sociale, nationalistische en historische motieven altijd weer voedsel geven voor onrust en geweld. De moorden in dit vers zijn vandaag exact 28 jaar oud.
DE MOORDEN OP BLOOMSDAY, 16 JUNI 1997
Een natie? zegt Bloom. Een natie is dezelfde mensen die
op dezelfde plaats wonen.
(Ulysses, Bodley Head editie,1960, blz. 429)
Zelfs jij niet, Gerry Adams, verdient het om te worden vermoord:
Jij wiens vrienden rond twaalven mijn twee jongemannen hebben vermoord,
David Johnston en John Graham;
Jij die in de namiddag op tv kwam
In een boekhandel op Bloomsday om boeken te signeren,
En pronkte met een modieus hemd van de Unie.
(Wij ijdele auteurs dragen geen boordjes en stropdassen.)
In plaats van de bloedende lijken van David en John
Werden we getrakeerd op jou die je blik liet rusten in de camera
En in een wirwar leugentjes opdiste als een verwend kind:
Jij met je pater familias baard,
Je Fidel Castro straatgeloofwaardigheid,
Je Parnell martelarenblik,
Je Lincoln plechtstatigheid.
O Gerry Adams, jij bent een verderfelijke jongen.
Alleen op een zondagavond in het zonlicht
Ontmoette ik David en John in het park
Op patrouille bij de jonge mama's met kinderwagens.
"Ga je een gedicht over ons schrijven, Paul?"
Hoe ze lachten! Hoe ze groetten!
Hoe ze hun rug keerden! Hun zilveren rug!
Had ik het geweten, zou ik het hen dan hebben gezegd?
Dat ik voor de volgende zondagkrant een gedicht zou schrijven
Over hoe jij, Gerry Adams, die geen moeite doet om iets te zien,
Twee engelen zag die in hun zilveren rug waren geschoten.
Ik ben een burger van de natie Ierland -
Dezelfde mensen die op dezelfde plaats wonen.
Ik hoop dat de protestanten nooit onze kust verlaten.
Ik ben een jood en mijn naam is Bloom.
Jij, Gerry Adams, signeer geen boeken in mijn naam.
Laat God me vergeven - met alles erop en eraan.
(uit: De prangende verbeelding. Kopstukken van de naoorlogse Ierse poëzie. Gedichten gekozen en vertaald door Peter Flynn & Joris Iven.
Uitgeverij P, Leuven, 2013, blz. 146)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten