In een vorig bericht heb ik mijn passie voor poëzie
vergeleken met een passie voor wijn.
De verzen kunnen alsmaar weer en
alsmaar anders en
alsmaar meer worden geproefd, gesmaakt, geroken.
De dichteres Ida Gerhardt (1905-1997) heeft
op een andere wijze haar passie met het woord verwoord.
Als lerares klassieke talen is haar benadering
meer op de taal zelf gericht.
Het is een vers dat blijft boeien,
ook al heb je het misschien al meermalen gelezen of gehoord.
Het is ook onvervreemdbaar Gerhardt
en onvervreemdbaar poëtisch.
Dit wordt ons niet ontnomen : lezen,
en ademloos het blad omslaan,
ver van de dagelijksheid vandaan.
Die lezen mogen eenzaam wezen.
Zij waren het van kind af aan.
Hen wenkt een wereld waar de groten,
de tijdelozen, voortbestaan.
Tot wie wij kleinen mogen gaan;
de enigen die ons nooit verstoten.
(uit: Gerhardt, Ida, Verzamelde gedichten, uitg. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1985, blz. 607
Geen opmerkingen:
Een reactie posten