donderdag 3 januari 2019

Woord en beeld: weemoed.

De bundel artikelen en essays van Joost Zwagerman over schilderijen en schilders van de stilte die verscheen onder de titel "De stilte van het licht. Schoonheid en onbehagen in de kunst." in het jaar van zijn zelfgekozen dood ( Arbeiderspers, Amsterdam, 2015) bracht mij in contact met een tot hier toe mij onbekende Friese schilder, nl. Willem Van Althuis (1926-2005). Voor deze schilder was het pittoreske een kankergezwel. Het laatste wat hij als schilder wou, was maker zijn van pittoreske schilderijtjes. In zijn zoektocht naar zijn eigen picturale taal  kwam hij uit bij het natuurverschijnsel van de nevel. "De dampkring in totale rust, zilverachtige nevelslierten die de aanwezige contouren vervagen.' (Zwagerman, blz. 68).




(Willem Van Althuis)


In dezelfde dagen waar ik via Zwagerman de stille wereld van Willem Van Althuis ben binnen geschuifeld,  heb ik ook mijn eerste stappen gezet in de wereld van   Maurice Gilliams  (1900-1982) via zijn "Verzamelde gedichten. Met een nawoord van Stefan Hertmans" (Poëziecentrum, Gent, 1993) . Zo ben ik terecht gekomen in een andere eendere stille wereld. Gilliams wilde enkel de volgens hem goede gedichten behouden en was uiterst veeleisend voor zichzelf. Hij was wars van wijdlopigheid en aanstellerij. Vaak hangt een sfeer van weemoed en verlangen naar een moment van geluk rond de verzen van Gilliams.
Zoals de schilderijen van Van Althuis ondanks hun aanblik van rust en verstildheid een gevecht met kleur en beeld doen vermoeden, zo ook deze gedichten van Gilliams die in hun schijnbare eenvoud blijven hangen omdat ze zo veel meer aangeven dan een eerste lezing lost. Schilder en schrijver vragen om meervoudige her-lezing van hun maaksels. Elke lezing brengt tegelijk meer inzicht in de ambachtelijke kunde van de maker én roept meer vragen op over het werk.
Bij de dichter is het goed om te letten op zijn subtiele spel met klanken.

ELEGIE                                                                                                

Zondag op het land.
(Willem Van Althuis:
 Bomen in de mist )
Roken en door 't venster staren:
linden voor de gevel,
trage knapen gaan voorbij.

Zomeravond op de velden
en de verre treinen kan men horen.
Grachten die naar heimwee smaken,
vergezichten, klokken die mij plagen
komen 't hart zijn honig roven.
En de dorpen die ik door wil trekken,
waar de bruiden wonen,
waar de boten varen op de stromen,
roepen mij in 't dalend donker:
in het koren staat een huis.

Maar ik toef hier voor het venster
van een boerenkamer
waar een stoel de stilte tekent
en de bloemen bruin verwelken
in een glas groen water.

1921

(Gilliams, blz. 16)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten