vrijdag 22 maart 2019

Käthe Kollwitz revisited-1-

(inkom tentoonstelling Käthe Kollwitz in Koekelare)


Onlangs bezocht ik, samen met andere vrijwilligers van het In Flanders Fields Museum te Ieper, het Käthe Kollwitzmuseum in Koekelare. Mijn vorige bezoek dateerde nog van vorige eeuw.
Het museum is ondertussen mooi heringericht. Het verhaal van Käthe Kollwitz (1867-1945) en haar zoon Peter en het beeldende werk van deze expressionistische kunstenares worden sterk gepresenteerd.               

     
Altijd weer word ik getroffen door de grote zeggingskracht van haar tekeningen, etsen en litho's. De titels die ze daarbij geeft vervolledigen het impact van haar werk. Ik fotografeerde in Koekelare onderstaande afbeelding van een litho uit 1941 waarmee de pacifistische (groot)moeder haar ontzetting over de oorlog uitbeeldt. De titel is een citaat uit "Wilhelm Meisters leerjaren"  van de grote Duitse romantische letterkundige Johann Wolfgang Goethe:Het zaaigoed mag niet worden vermalen.  Daarmee beroept ze zich op dezelfde Duitse traditie waarop ook de nazi's zich beriepen in hun nationalistische discours maar haar boodschap gaat lijnrecht in tegen die van het gewelddadige nazisme.
In de moederfiguur kan je een zelfportret van Käthe herkennen. Haar oproep staat ook niet los van haar eigen leven en dat toont ze voluit. Haar jongste zoon, Peter, heeft ze in 1914 al verloren tijdens de eerste maanden van de Grote Oorlog, en kort nadat ze deze litho heeft afgemaakt zal ze haar kleinzoon, ook een Peter Kollwitz (zoon van haar oudste zoon) verliezen als soldaat aan het Oostfront tijdens de tweede wereldoorlog.



Bij die beelden vind ik ook passen een gedicht van een andere Pools-Duitse vrouw Eleonore Kalkowska (1883-1937) die met woorden de oorlogsellende aanklaagt zoals Käthe Kollwitz het deed in met sculpturen en grafisch werk. Kalkowska ontpopt zich ook als feministe die vanuit haar moederlijke en vrouwelijke gevoelens de mannen-oorlogmakers aanklaagt.

DIT DEDEN ZIJ ONS AAN

Dit deden zij ons aan zonder ons te vragen!
De grote dood, besloten alle landen,
en ons, ons vroeg men, hoort men niet,
men bluste ons woord zoals een smeulend licht,
deed van rode haat de gloed ontbranden.

Dit deden zij ons aan zonder ons te vragen,
alsof wij daar niets mee te maken hadden,
niet wij, de enige levenspoort,
niet wij, van de heilige stroom de eeuwige bedding!

Dat kunnen mannen niet verstaan, niet weten,
wat doden of zien sterven heet;
-Zij zijn van razernij bezeten
in bed of bij doodslag, en vuurt
hun hele wezen tot rasse heldendaden aan;
ze zien het leven aan als een kathedraal
die de vreemde, praalhans, koel voleindigt.
Maar wij zijn het, ja wij die hem schonken,
wij die hem bouwden, die hier in ons lijf
heilig beschroomd breiden, cel na cel,
tot hij klaarstond, om de hoge vlucht
der orgelzang in zich op te nemen...
En vandaag zien wij het werk dat wij verrichtten,
miljoenenmalen gruwzaam tenietgedaan!

Wij vrouwen hebben al te lang gezwegen.
Maar vandaag was er te veel aan. Van hartenpijn te vol
daar loopt de mond vandaag van over,
zij oppert onbedwingbaar zich bij wie wil weten aan,
werd woord dat in de wereld op wil stijgen!
Wij waren oor, nu nemen wij het woord.
Wij waren oog, nu worden wij tot hand.
Wij willen het met hand en tand verhinderen,
dat het bloedbad van deze tijd onze kindskinderen
nog één maal tergt!

Wij willen, nu de bloederige tijd gaat gisten,
elkaar van land tot land de hand toereiken
een ketting van Dit-Nooit-Meer bereiken,
zo hecht, dat geen mannenvuist ze nog ooit verbreekt.

Wij waren oog. Tot hand worden wij vandaag!

(uit de bloemlezing: "We werden honderd jaar ouder. Dichters over de Eerste Wereldoorlog, samengesteld door Chris Spriet. uitg. Davidsfonds, Leuven, 2013, blz. 249-251)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten